30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bōvǝlēx (Q021p Geleen)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bovenlup (Q021p Geleen),
bòvelup (Q021p Geleen)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22219 |
bovenstaartdek (23) |
klein veerkes:
kleinəf1 əf2 vaerkes (Q021p Geleen)
|
kleine veertjes [N 93 (1983)]
III-3-2
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, bovelste, lange, grote, achterste) kruk:
krøk (Q021p Geleen)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
19630 |
bovenverdieping |
eerste stock (d.):
iəštə štoͅk (Q021p Geleen),
eerste verdieping:
iəštə vərdēpeŋ (Q021p Geleen),
tweede stock (d.):
twīədə štoͅk (Q021p Geleen),
tweede verdieping:
twīədə vərdēpeŋ (Q021p Geleen)
|
bovenverdieping [SGV (1914)]
III-2-1
|
28936 |
bovenwijdte |
boven:
bǭvǝ (Q021p Geleen)
|
De omtrek boven van mannen en vrouwen. Bij mannen wordt de bovenwijdte gemeten horizontaal onder de armen, terwijl men bij vrouwen de omtrek van achter meet, horizontaal onder de armen en boven of over de buste. Zie afb. 26. [N 59, 44b]
II-7
|
20140 |
box |
box:
nellie löpt al in de box
boks (Q021p Geleen),
looprek:
lauprĕk (Q021p Geleen),
rek:
rēk (Q021p Geleen)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)] || toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
het kendj is braaf (Q021p Geleen),
⁄t kéndj is braaf (Q021p Geleen)
|
braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25649 |
braak |
ijzeren stang:
īzǝrǝ štaŋ (Q021p Geleen)
|
Werktuig voor het braken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 265 wordt er een gat in de werkbank gemaakt waarin een vierkant ijzer dat rond uitloopt, wordt vastgeschroefd. Via een hefboombeweging wordt dan het deeg gekneed. De informant van K 359 spreekt van een "houten blok waarop een ijzeren lat, ± 1m lang, scharnierde". Zie afb. 24. [N 29, 89b; N 29, 89a; monogr.]
II-1
|
33653 |
braakland |
braakland:
brǭklanjtj (Q021p Geleen)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|