34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (Q021p Geleen),
prok:
prok (Q021p Geleen)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
broor (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
broeder [SGV (1914)] || Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23228 |
broeder-onderwijzer |
frater (lat.):
fraater (Q021p Geleen)
|
Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23873 |
broedermeester |
voorbeder:
veurbaejer (Q021p Geleen)
|
De persoon die tijdens de bidprocessies (op St. Marcus en de kruisdagen) met een staf beurtelings de voorbiddende en de nabiddende rij aanwees (broedermeester). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23317 |
broederschap |
broederschap:
broodersjap (Q021p Geleen)
|
broederschap [SGV (1914)]
III-3-3
|
24115 |
broederschap van de heilige kindsheid |
heilige kindsheid:
hèllige kindsjheid (Q021p Geleen)
|
De broederschap van kinderen die als doel had de heidense kinderen, vooral die in China, op te voeden, Broederschap der H. Kindsheid [Hèllige Kinsheid]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21952 |
broedhokje |
broedhok:
breudhok (Q021p Geleen),
breujhok (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
Hoe heet de woonplaats van de duif? [N 93 (1983)] || Hoe heet verder: broedhokje, broedvak? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22040 |
broedschotel |
broedschotel:
breuschootel (Q021p Geleen),
schotel:
sjootel (Q021p Geleen)
|
Hoe heet verder: aarden schotel dienend als nest? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33614 |
broeibak |
broeibak:
breubak (Q021p Geleen)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
18744 |
broek |
broek:
brōk (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
Broek gemaakt van zeer stevige stof en voorzien van dubbele knieēn. Volgens een informant van Q 121 is de "kuilboks" een onderdeel van de "kuilmontuur". [N 95, 61; monogr.]
II-5
|