e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

Gevonden: 5298
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dof, gedempt van geluid dof: dōf (Geleen), lies: lîês (Geleen) niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)] III-4-4
doffer, mannelijke duif hoorn: haore (Geleen), hóren (Geleen), höre (Geleen, ... ), o van notre; tussen o en a  horen (Geleen), horen: hoare (Geleen), horen (Geleen) doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] || mannetjesduif [SGV (1914)] III-4-1
dokteren dokteren: doktere (Geleen, ... ) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)] III-1-2
dolle kervel dolle kervel: dølǝ kervǝl (Geleen) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] I-5
dom dom: dòm (Geleen), stom: sjtom (Geleen), sjtŏm (Geleen), traag: traog (Geleen) Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-3
domine salvam fac reginam nostram dankzang: dankzangk (Geleen) Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)] III-3-3
dominicaan dominicaan: dòmmennekaan (Geleen) Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)] III-3-3
domino domino: domino (Geleen) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man stommerik: ene sjtŏmmerik (Geleen), sjtommerik (Geleen) een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] III-1-4
domme vrouw bluts: blötsj (Geleen), stom vrouwmens: sjtŏm vroumesj (Geleen) een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4