e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

Gevonden: 5298
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
driekoningen driekoningen: driejkeuninge (Geleen) 6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)] III-3-3
drievuldigheidszondag drievuldigheidszondag: drie einheidszòndig (Geleen) De eerste zondag na Pinksteren, het feest van de H. Drieëenheid of Drievuldig-heid, Drievuldigheidszondag. [N 96C (1989)] III-3-3
driftig gek: gek (Geleen), giftig: guftig (Geleen), kortaangebonden: kort aangebônje (Geleen) vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)] III-1-4
drijftol dop: dop (Geleen), kokkeral: kokkeral (Geleen, ... ), kokkeralle (Geleen), kókkeral (Geleen, ... ) drijftol [SGV (1914)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)] || tol (speeltuig) [SGV (1914)] || Tol. III-3-2
drijfzand drijfzand: driefzanjd (Geleen), drīēfzànjt (Geleen) drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
drijven drijven: drīvǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Een mijngang of galerij langer maken. [N 95, 383; monogr.; Vwo 291] II-5
drinkbak zuipbak: zoepbak (Geleen, ... ) Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkbak? [N 93 (1983)] III-3-2
drinkbak voor de kippen drinkbak: dręŋkbak (Geleen) De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c] I-6
drinkbus blik: blēǝk (Geleen  [(Maurits)]   [Emma]), tuit: tø̜jt (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I]) De blikken fles waarin men drank, meestal koffie, bewaart. De opgave "lutte" uit Q 121 is metaforisch gebruikt. Wanneer iemand die bijzonder veel dorst heeft een hele grote drinkbus meebrengt zegt men wel dat hij "eŋ lo̜t" (luchtkoker) heeft meegebracht (Lochtman pag. 76). [N 95, 52; monogr.; Vwo 127; Vwo 158; div.] II-5
drinken drinken: drenken (Geleen, ... ), driŋkə (Geleen), lessen: laesje (Geleen), lèsjə (Geleen) drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] III-2-3