e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gelieren Bret

Overzicht

Gevonden: 788
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koe met gebogen, opgezette rug koe met een scherpe rug: kǭu̯ mɛt nǝ šē̜rpǝ rɛx (Gelieren Bret) [N 3A, 145c] I-11
koe met hellend kruis hangkont: haŋkǫnt (Gelieren Bret) [N 3A, 145a; monogr.] I-11
koe met korte poten koe kort voor de grond: kǭu̯ kǭrt vīr dǝ grǫnt (Gelieren Bret) [N 3A, 142b] I-11
koe met lange poten koe die hoog op de poten staat: kǭu̯ dē̜i̯ huǝx ǫb˱dǝ putǝ stōt (Gelieren Bret) [N 3A, 142a] I-11
koe met slappe, doorgezakte rug zaalrug: zãlrex (Gelieren Bret) [N 3A, 145b] I-11
koeherder koehoeder: kǭu̯hii̯ǝr (Gelieren Bret) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
koeienmaag maag: mãǝx (Gelieren Bret) Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11] I-11
koeienstand bedding: będeŋ (Gelieren Bret) Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.] I-6
koestal koestal: kǫu̯[stal] (Gelieren Bret) De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6
koets koets: kuts (Gelieren Bret) Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr] I-13