33150 |
meelschepje |
meelschupper:
mē̜lšępǝr (Q004p Gelieren Bret)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|
25524 |
meelzeef |
zeef:
zif (Q004p Gelieren Bret
[(meervoud: zivǝr)]
)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.]
II-3
|
34229 |
meer melk gaan geven |
bijkomen:
bē̜i̯kūmǝ (Q004p Gelieren Bret)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
mɛlkōrǝ (Q004p Gelieren Bret)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
melkafromer:
męlkāfrōmǝr (Q004p Gelieren Bret)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
kalvertanden:
kālvǝrtān (Q004p Gelieren Bret)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
34346 |
melkgift van de zeug |
zuik:
zuǝk (Q004p Gelieren Bret)
|
[N 19, 20]
I-12
|
34568 |
melkkar |
melkkar:
męlǝkkār (Q004p Gelieren Bret)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
34129 |
melkkoe |
melkkoe:
mɛlkǭu̯ (Q004p Gelieren Bret)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
30153 |
mergelblok |
mergelblok:
mɛrǝgǝlblǫk (Q004p Gelieren Bret
[(meervoud: mɛrǝgǝlblęk)]
)
|
Mergel is zandsteen met leem en kalk als bindmiddel. Men onderscheidt mergelaarde en mergelsteen. De eerste soort wordt toegepast bij het vruchtbaarmaken van landbouwgrond. De laatstgenoemde wordt, in rechthoekige of vierkante blokken gezaagd, vooral in het zuiden van het onderzoeksgebied gebruikt bij de bouw van huizen of als sierlaag in baksteenmetselwerk. Mergelsteen kan met een mes zeer gemakkelijk bewerkt worden maar is toch tamelijk duurzaam omdat ze onder invloed van het weer vaster wordt. Een van de beste soorten is de Sibbersteen uit de groeven van Valkenburg. [N 30, 55b; N 30, 56; monogr.]
II-9
|