e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gelieren Bret

Overzicht

Gevonden: 788
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trommelzucht opgelopen (volt. deelw.): ǫpgǝlōpǝn (Gelieren Bret), ǫpxǝlōpǝ (Gelieren Bret) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
tuieren tuieren: tē̜i̯ǝrǝ (Gelieren Bret) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11
tuierhamer tuierhamer: tē̜i̯ǝrhǭmǝr (Gelieren Bret) De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15] I-11
tuierpaal tuier: tē̜i̯ǝr (Gelieren Bret) De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11
turfbijl turfhak: tē̜rfhǫk (Gelieren Bret) Bijl waarmee men veenpuisten doorhakt. Ze wordt ook wel eens gebruikt om turven uit de turfgrond te slaan. Uit N 18, 45 zijn alleen die opgaven verwerkt die op het loshakken van turf of zoden slaan of op turf betrekking hebben. [I, 23; N 18, 45] II-4
tweede klaveroogst tweede schaar: twidǝ šǭr (Gelieren Bret) In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c] I-3
uier uier: ē̜i̯ǝr (Gelieren Bret) Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-12
uitgeteld zijn om zijn van (de/haar) tijd: om zijn van (de/haar) tijd (Gelieren Bret), uitgeteld zijn: (de koe is) ǭu̯t˲xǝtɛlt (Gelieren Bret) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11
uitvoerder ploegbaas: plox˱bǭs (Gelieren Bret) Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
uitzetplanken planken: plaŋkǝ (Gelieren Bret) De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c] II-9