34053 |
os |
os:
ǫsǝ (P186p Gelinden),
ǭ.s (P186p Gelinden)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
20318 |
oud, bejaard |
oud:
at (P186p Gelinden)
|
oud; de man is oud [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
33763 |
oud, versleten paard |
oud paard:
āt pi̯ā.t (P186p Gelinden),
oude biek:
āǝ bik (P186p Gelinden)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
20320 |
oude man |
oude man:
də gujənā man eͅs bətpijat dur dês gəzak eͅneͅn tkāt waetər gəvallə (P186p Gelinden)
|
De goede oude man is met het paard door t ijs gebroken en in het koud water gevallen (gebroken of gezakt?) [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
20319 |
oude vrouw |
oude vrouw:
aa vròw (P186p Gelinden, ...
P186p Gelinden)
|
een oude vrouw [ZND 05 (1924)]
III-2-2, III-3-1
|
20229 |
ouders |
ouders:
aas (P186p Gelinden)
|
ouders [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
oudwetsig:
ātweͅtsəx (P186p Gelinden)
|
Ouderwets. [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
32797 |
overdwars eggen |
in terwars [eggen]:
en tǝrwi̯ás (P186p Gelinden)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|
32799 |
overhoeks eggen |
scherens [eggen]:
sxiɛrǝs (P186p Gelinden)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
in het lang [eggen]:
ęn t lā.ŋk (P186p Gelinden)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|