33978 |
rijzadel |
rijzadel:
rē̜ǝ.zǭǝl (P186p Gelinden)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
builen:
bø̜i̯lǝ (P186p Gelinden),
rijzen:
ręi̯zǝ(n) (P186p Gelinden)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
29911 |
ringen |
trompen:
tro.mpǝ (P186p Gelinden)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
reven afdoen:
ryoͅvən ōͅ.vdū.n (P186p Gelinden),
schoonmaken:
sxōͅnmōͅkə (P186p Gelinden),
sxoͅunmōͅ.kə (P186p Gelinden)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01u (1924)]
I-7
|
18103 |
ringworm |
rad van sint-catharina:
rou(wə)t van Sintə Katrin (P186p Gelinden),
rowet van sinte-katrien (P186p Gelinden)
|
Hoe heet de huidziekte in de vorm van een wiel, waartegen Sinte Catharina wordt aangeroepen ? [ZND 48 (1954)]
III-1-2
|
21214 |
riool |
rigole (fr.):
rigol (P186p Gelinden)
|
Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
raije kuil (P186p Gelinden),
roijə kuil (P186p Gelinden),
rui køͅyl (P186p Gelinden)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tsiep, tsiep, tsiep:
tsep, tsep, tsep (P186p Gelinden),
tsjiep, tjsiep:
tšip, tšip (P186p Gelinden)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
tsjieke:
tšīkǝ (P186p Gelinden)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kloek, kloek:
kluk, kluk (P186p Gelinden),
kloekje, kloekje:
klūkskǝ, klūkskǝ (P186p Gelinden)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|