26668 |
rosmolen |
manège (fr.):
mǝnęi̯.žǝ (P186p Gelinden)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
17767 |
rug |
rug:
ruk (P186p Gelinden),
ryk (P186p Gelinden),
røk (P186p Gelinden)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || rug [ZND 06 (1924)] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
ryk (P186p Gelinden),
røk (P186p Gelinden)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
17737 |
ruiken |
rieken:
rike (P186p Gelinden)
|
rieken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
Ruilen.
tūsə (P186p Gelinden)
|
Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
rø̜i̯n (P186p Gelinden)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
volledig antwoord op de vraag ruiten aas??
kuk ues (P186p Gelinden)
|
Ruiten: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34024 |
rund |
koebeest:
kōbɛs (P186p Gelinden),
rindje:
rɛnskǝ (P186p Gelinden)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
rundervlieg:
rundervlieg (P186p Gelinden)
|
insect III [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
madenknoeb:
mōͅknubə (P186p Gelinden)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|