e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P186p plaats=Gelinden

Overzicht

Gevonden: 1683
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keren omdraaien: ømdręǝ (Gelinden) Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] II-7
kerkhof kerkhof: m  də keͅrkhoͅf (Gelinden) Kerkhof. [ZND 14 (1926)] III-3-3
kerkklok klok: de klepper van de klok (Gelinden) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kettingeg, weide-eg kettel[eg]: kętǝl[eg] (Gelinden) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
kiel kiel: kile (Gelinden) kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] III-1-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen kiemen: kīmǝ (Gelinden), schieten: skītǝ (Gelinden), sxii̯tǝ (Gelinden) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kies baaktand: buōktānt (Gelinden), bùoktan (Gelinden), dikke tand: enen dikken tand (Gelinden), maaltand: ene moaltant (Gelinden) baktand [ZND 01u (1924)] || Baktanden (dikke tanden). [ZND 07 (1924)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)] III-1-1
kietelen kietelen: kītələ (Gelinden) kittelen [ZND 01u (1924)] III-1-2
kieuwen kieuwen: ook in ZND 27, 084  kieuwe (Gelinden) kieuwen ve vis [ZND 01 (1922)] III-4-2
kikker kikvors: ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004  kikvoͅs (Gelinden) kikvors [ZND 01 (1922)] III-4-2