21337 |
kletswijf |
babbelwijf:
e babbelweeəf (P186p Gelinden)
|
Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (P186p Gelinden, ...
P186p Gelinden)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
18065 |
klierziekte |
flippen:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
flippe (P186p Gelinden),
klieren:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
kliere (P186p Gelinden),
sint-markoen:
sintə markun (P186p Gelinden)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
24536 |
klit |
klis:
kless (P186p Gelinden)
|
klis [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
34493 |
kloeken |
kloeken:
klukǝ (P186p Gelinden)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (P186p Gelinden)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
17921 |
knellen |
duwen:
daowe (P186p Gelinden)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
duwen:
daowe (P186p Gelinden)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
17677 |
knie |
knie:
kneej (P186p Gelinden)
|
knie [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
knorren:
e is alteejt an t knorre (P186p Gelinden)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|