21031 |
kreeft |
krab:
ook in ZND 28, 048
krap (P186p Gelinden)
|
kreeft [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krentebrout (P186p Gelinden)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kreunen:
kruint (P186p Gelinden)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krebǝbē̜ǝ.tǝr (P186p Gelinden)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
34465 |
krielkip |
rozelhennetje:
ruzǝlhinǝkǝ (P186p Gelinden)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
20120 |
krols |
lopig:
løi̯pex (P186p Gelinden)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)]
III-2-1
|
20805 |
kruidnagel |
groffelnagel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10
groͅfəlnōͅgəl (P186p Gelinden)
|
een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
26082 |
kruien |
wegvaren:
wɛx˲vǭrǝ (P186p Gelinden)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krāk (P186p Gelinden)
|
kruik [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
wit, het -:
wit van ⁄t brouwt (P186p Gelinden)
|
kruim [ZND 29 (1938)]
III-2-3
|