21376 |
leren |
leren:
djieͅt vandoag tmeͅtstə gəlíət eͅn djeͅ zêt broaf gəweͅs, djə maoch vrygər teͅs gon azāl dāndər (P186p Gelinden)
|
Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
zetel:
zi̯ētəl (P186p Gelinden, ...
P186p Gelinden)
|
een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
leurder:
ps. omgespeld volgens IPA.
leͅur’dər (P186p Gelinden),
rondloper:
rontluiper (P186p Gelinden)
|
een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] || koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20198 |
leven |
leven:
znd 34, 82a;
lîevə (P186p Gelinden)
|
leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
20188 |
leven (zn) |
leven:
lîevə (P186p Gelinden, ...
P186p Gelinden)
|
leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34]
III-2-2
|
21002 |
leverpastei |
pat:
bij slachter
pá’tei (P186p Gelinden)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
pens:
pɛ.ns (P186p Gelinden)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
24342 |
libel en waterjuffer |
klein vliegje:
klei vlixskə (P186p Gelinden)
|
waterjuffer, libel [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
17540 |
lichaam |
lichaam:
licham (P186p Gelinden)
|
het lichaam [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
18084 |
lichaamsvocht |
leewater:
lēͅiweͅtər (P186p Gelinden)
|
het leewater (ziekte van de gewrichten; Fr. épanchement de synovi) [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|