| 33597 |
ui, ajuin |
djaan:
djaan (P186p Gelinden),
džōən (P186p Gelinden),
džōͅə.n (P186p Gelinden)
|
ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)] || een ajuin [ZND 43 (1943)]
I-7
|
| 33788 |
uier |
uier:
ui̯ǝr (P186p Gelinden),
ø̄ǝr (P186p Gelinden),
ø̜̄r (P186p Gelinden),
ø̜̄ǝr (P186p Gelinden)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11, I-9
|
| 19652 |
uit de as gezeefde kolen |
spikkolen:
spikkoale (P186p Gelinden)
|
Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
| 32709 |
uiteenploegen |
uiteensmijten:
ǫtē.nsmę̄ǝ.tǝ (P186p Gelinden)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
| 32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ǭǝ.tkǫu̯mǝ (P186p Gelinden)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
| 21445 |
uitschelden |
bekijven:
imant be-kee-ve (P186p Gelinden),
brullen op:
plat
op imant brullə (P186p Gelinden)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
| 34349 |
uitslag vertonend |
brandig:
brandex (P186p Gelinden)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
| 22343 |
uitsliepen |
uitlachen:
imant ō[i}tlachə (P186p Gelinden)
|
Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
| 32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ǭǝ.tspanǝ (P186p Gelinden)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
| 21133 |
uitwijken |
mijden:
mē̜ǝ (P186p Gelinden)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|