e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gelinden

Overzicht

Gevonden: 1683
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kreeft krab: ook in ZND 28, 048  krap (Gelinden) kreeft [ZND 01 (1922)] III-2-3
krentenbrood krentenbrood: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  krentebrout (Gelinden) krentenbrood [ZND 28 (1938)] III-2-3
kreunen van de pijn kreunen: kruint (Gelinden) hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] III-1-2
kribbebijter kribbebijter: krebǝbē̜ǝ.tǝr (Gelinden) Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52] I-9
krielkip rozelhennetje: ruzǝlhinǝkǝ (Gelinden) Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.] I-12
krols lopig: løi̯pex (Gelinden) loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)] III-2-1
kruidnagel groffelnagel: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10  groͅfəlnōͅgəl (Gelinden) een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)] III-2-3
kruien wegvaren: wɛx˲vǭrǝ (Gelinden) Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13
kruik kruik: krāk (Gelinden) kruik [ZND 29 (1938)] III-2-1
kruim wit, het -: wit van ⁄t brouwt (Gelinden) kruim [ZND 29 (1938)] III-2-3