e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gellik

Overzicht

Gevonden: 727
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spade, spitschop schup: šęp (Gellik) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
speen van de koe deem: dem (Gellik) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
spek vlees: vlē.s (Gellik, ... ) spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
spenen spenen: spinǝ (Gellik) Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] I-9
spie houten pin: hō.tǝ pen (Gellik) De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] I-3
spijbelen heggenschool houden: hɛəyəsjoͅ:l hauwə (Gellik) Hoe noemt men het heimelijk, zonder medeweten van de ouders, wegblijven van school? [Lk 03 (1953)] III-3-1
spikken spikken: spikǝ (Gellik) Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
spinnen ronken: ro.ŋkə (Gellik) spinnen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
spits, kop van de mijt kop: kǫp (Gellik) Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
sporten sproter: spruǝ.tǝr (Gellik) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13