17545 |
gedrongen persoon |
gedrongen, een -:
t ees ne jedronge (Q251p Gemmenich)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24150 |
geelgors |
geel jantje:
jäl janske (Q251p Gemmenich)
|
geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
jape (Q251p Gemmenich)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
jraf (Q251p Gemmenich),
jrāf (Q251p Gemmenich)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
17960 |
gehurkt zitten |
op de hukken zitten:
p n hoeke zeete (Q251p Gemmenich)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
roodstotsje:
roeestuske (Q251p Gemmenich)
|
gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
krullenharen:
krolle hore (Q251p Gemmenich)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
jɛld (Q251p Gemmenich)
|
geld [RND]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
kwikstots:
kweekstoets (Q251p Gemmenich)
|
kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
jətrówdə vrów (Q251p Gemmenich)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|