e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gemmenich

Overzicht

Gevonden: 787
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slecht gesneden hengst klophengst: klǫpheŋs (Gemmenich) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht weer, hondenweer hondsweer: e hondswèr (Gemmenich) slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] III-4-4
slee schlitt (du.): šli.t (Gemmenich) Schlit: Schlitten, Rodel. III-3-2
sleeën schlitten (<du.): `šli.tə (Gemmenich) Schlite: Schlitten fahren, rodeln. III-3-2
sliepuit kits, kits: kits`kits (Gemmenich) Kits-kits!: Ausdruck der Schadenfreude. III-3-2
slokdarm gorgel: der jeurjel (Gemmenich) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
smaak geschmack (du.): jeschmaak (Gemmenich), smaak: schmaak (Gemmenich) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1
sneeuwbal sneeuwbal: `šniəbā.l (Gemmenich) Schniebaal: Schneeball. III-3-2
sneeuwen sneeuwen: ps. omgespeld volgens Frings.  šneͅjə (Gemmenich, ... ) sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] III-4-4
sneeuwman sneeuwman: `šniəmā.n (Gemmenich) Schniemaan: Schneemann. III-3-2