e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gemmenich

Overzicht

Gevonden: 787
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sneeuwx sneeuw: sjnîe (Gemmenich), šni‧ə (Gemmenich, ... ) sneeuw [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] III-4-4
snijwonde snit: ⁄ne sjneet (Gemmenich) snee in de vinger [N 07 (1961)] III-1-2
snikken snuiven: schnoeve (Gemmenich) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snotneus sneuzel: sjneusel (Gemmenich) snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-4
snottebel neuskoning: nasekeuneng (Gemmenich), schneuzel: Afl. van du. schneuzen snuiten?  schneusel (Gemmenich) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snurken snurken: schnoreke (Gemmenich) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
soldaat soldaat: səldo:t (Gemmenich) soldaat [RND] III-3-1
soldaten soldaten: saldo:tə (Gemmenich) soldaten [RND] III-3-1
spade, spitschop graafschup: gr ̇āf[schup] (Gemmenich), schup: šø̄ ̞.p (Gemmenich) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
speeksel uitspuwen spijen: speuje (Gemmenich), ṣpøjə (Gemmenich) (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1