33766 |
voorste deel van het paard, tot achter de voorbenen |
voorhand:
vø̜̄ǝrhant (Q251p Gemmenich)
|
Het voorste gedeelte van het paard. Zie ook de lemmata ''middendeel van het paard'' (3.3.5) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [N 8, 11b]
I-9
|
34015 |
vooruit |
hop:
hǫp (Q251p Gemmenich)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
33811 |
vos, vospaard |
voes:
vus (Q251p Gemmenich)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
20294 |
vriend |
vriend:
vrø:nt (Q251p Gemmenich)
|
vriend [RND]
III-3-1
|
22882 |
vrijschop |
free kick (eng.):
`friki (Q251p Gemmenich)
|
Friki: Handspiel des Torwarts ausserhalb des Strafraums.
III-3-2
|
23276 |
vroegmis |
eerste mis:
kleine klok
də østə mes (Q251p Gemmenich),
vroegmis:
tweede mis
vrø:mes (Q251p Gemmenich)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vrow (Q251p Gemmenich),
vruw (Q251p Gemmenich, ...
Q251p Gemmenich)
|
vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
22856 |
vrouw in het kaartspel |
dame:
dam (Q251p Gemmenich)
|
Dam1: Dame (beim Karten- und Damespiel).
III-3-2
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoom:
zōu̯m (Q251p Gemmenich)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
mōr (Q251p Gemmenich)
|
teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|