17658 |
vuist |
vuist:
de voes (Q251p Gemmenich)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17952 |
waden |
platsen:
platsche (Q251p Gemmenich)
|
waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32188 |
wagenmaker |
ramaker:
rāmē.ǝkǝr (Q251p Gemmenich),
stelmaker:
štęlmā.kǝr (Q251p Gemmenich)
|
De algemene benaming voor de vakman die karren, wagens en wielen vervaardigt en herstelt. Het woord stelmaker was ook bekend bij de respondenten uit Tegelen (L 270), Weert (L 289), Neer (L 294), Montfort (L 382), Limbricht (L 434), Genhout (Q 19b), Doenrade (Q 27), Oirsbeek (Q 33), Maastricht (Q 95) en Klimmen (Q 111). Het werd in de dialecten van die plaatsen echter niet gebruikt. Sommige zegslieden merkten ervan op dat het woord alleen in het zuiden van Nederlands-Limburg in plaatsen langs de Duitse grens gebruikelijk was. Reparaties aan de houten onderdelen van karren en wagens konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Nederweert (L 288), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Bocholt (L 317), Horn (L 325), Bree (L 360), Gerdingen (L 360a), Gruitrode (L 366), Kessenich (L 370), Maasbracht (L 377), Montfort (L 382), Meeswijk (L 424), Stein (Q 15), Geleen (Q 21), Schinnen ( 32), Nuth (Q 36), Amby (Q 102), Berg en Terblijt (Q 103), Margraten (Q 192) en Vijlen (Q 208). Defecte metalen onderdelen van karren en wagens werden doorgaans door de plaatselijke smid hersteld. Dit was het geval in: Blerick (L 269), Houtblerick (L 269a), Tegelen (L 270), Venlo (L 271), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Urmond (Q 14), Stein (Q 15), Schinveld (Q 30), Brunssum (Q 35), Maastricht (Q 95), Sibbe (Q 101a), Amby (Q 102) en Wittem (Q 204). In Waubach (Q 117a) werd dit werk door een bankwerker gedaan. Die noemde men schlosser (šlø̜sǝr). Zie ook het lemma ɛkoudsmidɛ in wld II.11, pag. 2.' [N G, 1a; N G, 2; Lu 5, 18a-b; A 27, 18a-b; RND 77; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
17943 |
waggelen |
waggelen:
wakele (Q251p Gemmenich)
|
lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22685 |
waldhoorn |
engelse hoorn:
Sub hoan.
engelesch hoan (Q251p Gemmenich)
|
Waldhorn.
III-3-2
|
24273 |
waterhoen |
waterhoen:
waterhoon (Q251p Gemmenich)
|
waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33631 |
waterput |
puts:
pø.ts (Q251p Gemmenich)
|
[RND 08]
I-7
|
24275 |
watersnip |
watersnep:
watersjnep (Q251p Gemmenich)
|
watersnip (27 lange recht bek; vliegt plotseling op van de waterkant; zigzagvliegend; houdt hoge stijg- en daalvluchten en maakt daarbij mekkerend geluid; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22860 |
weddenschap |
wed:
En wed aajue; vör de wed spääle.
wet (Q251p Gemmenich),
weddenschaft:
wedənsjaft (Q251p Gemmenich)
|
Wed: Wette. || weddenschap [RND]
III-3-2
|
21906 |
wedstrijdduif |
reisduif:
rī:stuf (Q251p Gemmenich)
|
Reesduv: Brieftaube.
III-3-2
|