e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pet: algemeen klak: klak (Genk, ... ) pet (hoofdbedekking voor mannen) - zijn er verschillende benamingen? [ZND 16 (1934)] || pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND] III-1-3
peterselie peterselie: pitərsēli (Genk), pitərsīə.li (Genk) [Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] I-7
petlamp koplamp: koplamp (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]) Elektrische lamp die door de mijnwerker op de mijnpet of -helm wordt gedragen. De opgave "kophout" uit Q 15 was volgens de invuller op de mijn Maurits een denigrerende naam voor de petlamp. [N 95, 256; monogr.; Vwo 450] II-5
petroleumlamp pètrole-lamp: pətroͅllamp (Genk), pètrole-lampje: pətroͅllɛmpkə (Genk), quinquet: kenkē (Genk), n met nasaleringteken kun je niet maken  kiŋkē (Genk) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || petroleumlamp III-2-1
peul bast: bast (Genk), bolster: bolster (Genk), hauw: häu̯w (Genk), holster: holster (Genk), huls, de -: dolze (Genk), peul: peul (Genk), schulp: sjəlp (Genk), sluis: slās (Genk) groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)] III-2-3
peul, dop (znw) hauw: ho (Genk), ko: ko (Genk), peul: peul (Genk), sloos: sloos (Genk), slō.s (Genk), slooster: slouster (Genk) [Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]peul, droge — || peul, groene — || peul, hauw I-7
peulen, doppen (ww.) peulen: peulen (Genk), pooələ (Genk) [ZND 40 (1942)] I-7
peulvruchten afhalen peulen: pōlə (Genk) bonen stropen, afhalen [ZND 01u (1924)] III-2-3
pezerik pezerik: piǝzǝrek (Genk) De uitgesneden roede van het varken die gebruikt wordt om het zaagblad te smeren, bijvoorbeeld wanneer door nat hout gezaagd moet worden. Zie ook afb. 28. [N 50, 39b; N 53, 27; monogr.] II-12
piekeren dromen: he zat altijd te dreme (Genk), prakkedenken: prakkedènke (Genk), prakkiseren: hie zat do altijd te prakkezeeren (Genk), hij zoet do te prakkezeeren (Genk), hij zoet doo altijd mèr te prakezeere (Genk), speculeren: te spekeleere (Genk) hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)] || nadenken III-1-4