e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
platte kant bovenste kant: bōvǝstǝ kant (Genk) De lange brede zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17a; N 98, 172; monogr.] II-8
platte korf stompkaar: stompkǭr (Genk) Korf met een platte kop in tegenstelling tot de korf met spitse kop. Bij het vervoeren van de bijen naar de heide geeft men de voorkeur aan de korven met platte kop (Lhoest, pag. 78) Dit korftype is vooral bekend van de Lüneburger heide. [N 63, 3c; N 63, 3b] II-6
plattebuiskachel stoof: stōf (Genk) lange kookkachel, met langwerpige platte buis en zichtbaren pot [ZND 23 (1937)] III-2-1
platvol werk gewoon voegwerk: gǝwun vuxwɛrk (Genk) Wijze van voegen waarbij de voorkant van de voeg gelijk ligt met die van de metselsteen. [N 32, 34a; monogr.; N 32, 29d] II-9
pleisteren bezetten: bǝzętǝ (Genk), het grijs zetten: ǝt ˲gręjs ˲zɛtǝ (Genk) Een muurvlak of plafond bedekken met een laag metselmortel uit kalk en zand of Portlandcement. Voor fijner werk, vooral binnenhuis, worden muur of plafond eerst bedekt met een laag mortel, vervolgens effen geschuurd en dan overtrokken met een dunne laag pleisterspecie, meestal bestaande uit gegoten kalk en gips. Ook in Q 121 kende men verschillende bewerkingen om een muur te bepleisteren. Als eerste werd op de gemetselde muur met behulp van een speciale troffel, de zogenaamde 'schmeisstroffel' ('šmajstrufǝl'), een laag specie aangebracht. Het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, van voren recht. Men noemde dit: 'in het rauwt zetten' ('en ǝt rǫwt ˲z'tsǝ'). De stucadoor maakte daartoe een mortel aan, bestaande uit 5 delen zand, 1 deel kalk en 1 deel cement, die 'rauhputz' ('rǫwputs') werd genoemd. Nadat de laag was aangebracht werd hij met behulp van een rij glad gemaakt. Wanneer de muur ongeveer veertien dagen had gedroogd, kon men beginnen met de afwerking. Men noemde dit: de muur 'in de witte zetten' ('en dǝr w ̇īsǝ z'tsǝ') of 'in de fijnputz zetten' ('en dǝr fīn-/fajnputs z'tsǝ'). Daarbij werden twee lagen opgebracht. Het opbrengen van de eerste laag werd gedaan met behulp van de troffel en de 'sprahe' ('šprǭǝn'). Vervolgens werd de muur met de plakspaan gladgeschuurd. Voor de laatste laag gebruikte men 'vette spijs' ('v'tǝ špīs'), dus mortel waar veel kalk in was gemengd, zodat die laag ook wel 'de vette' ('dǝr v'tǝ') werd genoemd. Ook deze laag werd weer met de plakspaan verder afgewerkt. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata 'Plafond', 'Plakspaan' en 'Speciebord'. Bij het pleisteren van een plafond werd de pleistermortel met grote kracht tegen de pleisterlatten gedrukt. Het teveel aan pleister dat bij deze werkzaamheden achter de latten terecht kwam, werd in Q 193 'kraal' ('kral') genoemd. Het woord werd ook gebruikt voor het teveel aan specie aan de binnenkant van een spouwmuur (Gronsvelds Woordenboek, pag. 243). [N 32, 37a; N 32, 37b; monogr.] II-9
pleistermortel plekmortel: plɛk[mortel] (Genk) Mortel voor pleisterwerk. Pleistermortel mag, om krimpscheuren te voorkomen, niet te vet zijn. Hij wordt dan ook meestal samengesteld uit 1 deel Portlandcement op 3 delen zand of 1 deel kalkpoeder, 1,5 deel tras en 2,5 √† 3 delen zand of 1 deel Portlandcement, 1 deel tras en 5 delen zand (Zwiers II, pag. 218). Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste woorden en woorddelen het lemma 'Mortel'. [N 30, 38d; N 32, 37b; monogr.] II-9
pleistermortel gladstrijken poleren: polīrǝ (Genk) Een pleisterlaag met behulp van het raapbord gladmaken. [N 32, 38a; monogr.] II-9
pleistertroffel klein truweeltje: klęjn tǝrwīlkǝ (Genk) Klein troffeltje met veerkrachtig blad voor het pleisteren van (kleine) oppervlakken en voor werkzaamheden op plaatsen waarvoor de normale troffel te groot is. In Q 121 wordt het spitstroffeltje gebruikt voor het fijnere werk van de stucadoor. Zie afb. 1b. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden '(troffel)' en '(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8a; monogr.] II-9
plensbui, zware bui flos: check  vlos (Genk) stortregen, stortbui III-4-4
plicht devoiren (< fr.): Fr. devoir z¯n devoore doehn  devoore (Genk), plicht: pliecht (Genk), wat hij moet doen: hai deet wat hai moet doeën (Genk) Hij doet zijn plicht. [ZND 33 (1940)] || plichten III-1-4