e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
potlood potlood: poͅtlud (Genk) Potlood: schrijftuig (Fr. crayon). [ZND 05 (1924)] III-3-1
potstal potstal: pǫt[stal] (Genk) Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
pottenbakker pottenbakker: pǫtǝbɛkǝr (Genk) Ambachtsman die uit klei potten en ander aardewerk vervaardigt. De woordtypen pottenman (Q 95, Q 193) en aardewerker (Q 95) werden in de betreffende plaatsen gebruikt voor een arbeider in een aardewerkfabriek. [L 34, 20; A 45, 34; N 49, 60a; monogr.] II-8
praam praam: prǭm (Genk) Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.] I-10
prei look: loehk (Genk), poor: poer (Genk), pūə.r (Genk, ... ), py(3)̄ər (Genk, ... ), prei: preͅi (Genk) [Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)]look || prei I-7
prent(je) beeld(je): beeldəke (Genk), billəke (Genk), e schoen bildche [e šun biltchə} (Genk), een schoĕn bildsje (Genk), Doedsbilsje.  bilsje (Genk), prent: praent (Genk), prentje: praĕntshe (Genk), schild(je): sjilsje (Genk) 2. Klein prentje. || Beeldje, (santje). || Beeldje. [Willems (1885)] || Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)] || Prent. [Willems (1885)] || Prentje. [Willems (1885)] III-3-2
priem paaltje: pølkǝ (Genk) Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.] II-7
priemen ijzertjes: ęjzǝrkǝs (Genk) De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.] II-9
priestersteek met ronde luifel steek: stēk (Genk) priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)] III-3-3
prijzen (mv.) prijzen: prijz (Genk), prɛ.is (Genk) Prijzen (mv). [Willems (1885)] || prijzen (mv.) [RND] III-3-2