e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snijwonde gesneden (volt. deelw.): gesneë (Genk), snee: snee (Genk), snī ən dē viŋər (Genk), vats: vets (Genk) snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (snee, krab, krets, vats, sleuf, kreeuw, vil, slip). [N 107 (2001)] III-1-2
snikken snotteren: snoͅtərə (Genk) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snoepen snoepen: snòppe (Genk) snoepen III-2-3
snoepgoed snoep: snòp (Genk) snoep III-2-3
snorrepijp snor: snor (Genk), snorretje: snorreke (Genk) 2. Beentje uit voorste varkenspoot, tweemaal een koord erdoor en dan snorre. || het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp] [N 112 (2006)] III-3-2
snorrepijp add. snorren: snorre (Genk) 2. Met een snor spelen. III-3-2
snotneus snotjong: snotjònk (Genk) snotjong III-1-4
snottebel snotbel: snoͅtbeͅl (Genk) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snotteren snot: snot (Genk) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] III-1-2
snuit snuit: kleen snout (Genk), lang snaut (Genk, ... ), lang snout (Genk, ... ), snoͅut (Genk), snǫ.u̯t (Genk), snǫu̯t (Genk) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]een klein neusje [ZND 39 (1942)] || een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-12, I-9, III-1-1