e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varken (bijzondere namen) kuus: kuš (Genk  [(kinderwoord)]  ) In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld] I-12
varken van acht tot twaalf weken loper: lē.pǝr (Genk), lōpǝr (Genk) De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.] I-12
varkensblaas varkensblaas: vē̜rkǝsblōs (Genk) In dit lemma zijn alleen monografische gegevens verwerkt. Zie ook het lemma ''blaas van een geslacht varken'' in wld II.1 (huisslachter, bakker), blz. 41. [huisslachter, bakker] I-12
varkensketel varkensketel: vē̜ ̞rǝkǝskī.ǝtǝl (Genk) De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c] I-6
varkenspoot varkenspoot: dient als soepvlees  vɛ̄.rkəsput (Genk) het onderste gedeelte van de poot van een varken, te rekenen vanaf het spronggewicht [Goossens 1a (1955)] III-2-3
varkenssnijder varkenssnijder: vɛ̄rkǝsnę.i̯ǝr (Genk) Persoon die varkens castreert. Deed aanvankelijk de boer zelf of de biggenhandelaar dit castreren, later werd hiervoor de veearts ingeschakeld. [N 76, 45; JG 1a; monogr.] I-12
varkensstal, varkenshok varkenskot: vɛ̄rkǝskǫt (Genk), varkensstal: vɛ̄rkǝs[stal] (Genk) De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.] I-6
varkenstrog trog: trūǝ.x (Genk), varkenstrog: vɛrkǝstrūǝx (Genk) De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] I-6
varkensvet gesmolten vet: gəsmoͅ.ltə veͅt (Genk) gesmolten vet, wit vet [Goossens 1a (1955)] III-2-3
vaste uitwerpselen keutel: kītǝl (Genk), keutelen: kitǝlǝ (Genk), kīǝ.tǝlǝ (Genk), schaapskeutelen: šǫpskētǝlǝ (Genk), stront: stro.nt (Genk), strǫ.nt (Genk) In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11, I-12