e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verlegen (zijn) verlegen: verlèège (Genk) bedeesd III-1-4
verleggen changeren: šanžērǝ (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Het transportmiddel in een pijler van het oude naar het nieuwe pand verplaatsen. In tegenstelling tot het "verschuiven" wordt de transportinstallatie daarbij gedemonteerd en in het nieuwe pand weer opgebouwd. [N 95, 493; monogr.; N 95, 267; Vwo 226; Vwo 549] II-5
verliezen verliezen: verliehze (Genk, ... ), verliezen (Genk, ... ) Verliezen. [Willems (1885)] III-3-1, III-3-2
verlof, vrije dag congé: congé (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), een dagje congé: ǝn daxskǝ kǫnžē (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]), een dagje vrij: ǝn daxskǝ vręj (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Maurits]) Van vakantie spraken de mijnwerkers niet. Men nam een verlofdag en deze was dan "de mooiste werkdag". [N 95, 121; N 95, 122; N 95, 123; monogr.; N 95, 920; Vwo 248] II-5
verlopen verlopen: vǝrlōpǝ (Genk) Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a] I-11
vermoeden presumeren: preezemeere (Genk) vermoeden, veronderstellen III-1-4
verschuiven achteruitrippen: achteruitrippen (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zolder]) Het transportmiddel van een pijler in zijn geheel in de richting van het koolfront verschuiven. In tegenstelling tot het verleggen hoeft de transportinstallatie daarbij niet gedemonteerd te worden. Zie ook het lemma Verleggen. [N 95, 535] II-5
verse koe verse koe: vǫrsǝ kǫu̯ (Genk) Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60] I-11
versieren (met bloemen) mei zetten: de mee zette (Genk), versieren: versĭeren (Genk) met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren] [N 112 (2006)] || Versieren. [Willems (1885)] III-3-2
versiersel siersel: siersel (Genk) Versiersel. Voorwerpen die tot versiering dienen [sier(sel), smeer, (op)smuk, opmaak, opschik, tooi] [N 114 (2002)] III-1-3