e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlieger papieren vlieger: werd ook pampiere vlieger geheten.Was in mijn jeugd steeds een zelfgemaakte vlieger.Via de koord lieten wij sdikwijls een papiertje naar bovenschuiven door de wind.We noemdeen dat een telegram doen.  pepiere vlieger (Genk), vlieger: vliehger (Genk), /  vlieger (Genk), Vlieger (Genk), vlieger (Genk), werd ook pampiere vlieger geheten.Was in mijn jeugd steeds een zelfgemaakte vlieger.Via de koord lieten wij sdikwijls een papiertje naar bovenschuiven door de wind.We noemdeen dat een telegram doen.  vlieger oplotte (Genk), windvlieger: /  wèndvliehger/ (Genk), windvogel: wèndvoehgel (Genk), /  windvogel (Genk, ... ) / [SND (2006)] || 1. Vlieger. || 2. Windvogel, vlieger; (kinderspeelgoed). || oplaten [SND (2006)] || papieren vlieger [SND (2006)] || vlieger [SND (2006)] || windvogel [SND (2006)] III-3-2
vlieggat, vliegspleet tijlgat: teǝlgǭt (Genk), tijlgat (Genk), tiǝlgǭt (Genk) Opening aan de voorkant van korf en kast waardoor de bijen in en uit kunnen vliegen. Een vlieggat moet niet te hoog van de grond zijn en liefst niet gericht op de koudste windrichting. ''s Winters kan men het vlieggat in de korf dichtmaken met een rolletje stro met wilgebast omwonden. In de moderne kast werkt men met een vlieggatschuif om de vliegspleet af te sluiten. Wat betreft het woordtype "tijlgat" zij opgemerkt dat het woorddeel "tijl" moeilijk eenduidig is te etymologiseren. Bij het kiezen van de woordtypen heeft de redactie de verschillende verklaringen in het midden gelaten. Het grondwoord is ''ijlgat''. Met het voorafgaande lidwoord ''het'' werd de uitspraak door metanalyse ''tijlgat''. Dus ''tijlgat'' is ontstaan uit ''het ijlgat''. Of in dit lemma alle varianten van ''tijl-'' als metanalyse van ''het ijl-'' geīnterpreteerd kunnen worden, blijft echter een vraag. [N 63, 5a; N 63, 10b; N 63, 5b; Ge 37, 15; monogr.] II-6
vliegplank loopplankje: lōpplɛŋkskǝ (Genk), vliegplank: vliegplank (Genk) Aan- en uitvliegplank bij korf en kast. Onder het vlieggat maakt men een smal loopplankje waarop de bijen kunnen lopen bij het in- en uitgaan van de korf of kast. Aan de vliegplank kan de imker in korte tijd constateren of een bijenvolk gezond is of ziektes heeft. Hij kan bepalen of er al of niet dracht is, of er roverij plaatsvindt, en hij kan aan de vliegplank vele andere observaties doen. Immers, hij moet vermijden vaak in de korf of kast te gaan, daar dit tijd en honingverlies kost en teveel verstoring in de korf veroorzaakt. [N 63, 5b; N 63, 10a; Ge 37, 28] II-6
vliegtuig vlieger: vliehger (Genk) vliegtuig III-3-1
vlier heulenteer: hoehlentaer (Genk), hoolentaer (naast hoelentaer) (Genk), vlier: flier (Genk) vlierboom || vlierhout III-4-3
vlinder pepel: pi.pəl (Genk), piehpel (Genk), pīpəl (Genk, ... ) vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND] III-4-2
vlo (enk.) vlo: vloĕ (Genk), vlūj (Genk) vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] || vlo, vlooi [Willems (1885)] III-4-2
vlo (mv., fon.) vlie: vlī (Genk) vlo (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2
vloeistof voor het bereiden van beschuitdeeg melk: mɛlk (Genk) Het beschuitmeel wordt vermengd met een vloeistof, bestaande uit water en/of melk, waaraan soms eieren worden toegevoegd. Indien voorradig wordt ook biestmelk gebruikt. [N 29, 57b] II-1
vloer dèye: (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) De bodem van iedere ruimte in de ondergrondse werken. Met de opgave "dèye" bedoelt de zegsman uit L 417 het vloergesteente vóór het verwijderen van de steenkoollaag, terwijl hij onder "trace" de vloer verstaat die overblijft na de winning van de kolen. Het woordtype "radier" van dezelfde invuller duidt de opvulling van een ronde vloer van een mijngang aan. Met de opgave "stok" doelen de respondenten uit Q 15 en Q 121 op het vloergesteente in een galerij. De invullers uit Q 121 en Q 121c maken een onderscheid tussen de "wand" en de "vloer". Met de eerste term bedoelen zij het vloergesteente onder een koollaag, met de tweede de vloer van steengangen en galerijen. De woordtypen "zool" en "baan" worden gebruikt om het vloergesteente van een steengang aan te duiden. [N 95, 193; N 95, 840; monogr.; N 95, 196; Vwo 275; Vwo 281; Vwo 479; Vwo 534; Vwo 834] II-5