e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

Gevonden: 4982
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buitenzak op een jas buitenmaal: boutemōal (Genk) de buitenzak [N 59 (1973)] III-1-3
bult bult: bølt (Genk) Naar voren komend gedeelte van het metselwerk van een muur. Bulten in een muur kunnen ontstaan door onnauwkeurig metselwerk. Ook door ouderdom of verzwakking van het metselwerk kunnen muren uitzetten en zo bulten ontwikkelen. [N 31, 47b] II-9
bultbroed pochelbroed: poxǝlbrut (Genk) Darrenbroed ontstaan uit eitjes van een leggende werkbij. De cellen worden door de werksters in dit geval voorzien van een zeer hoog gewelfd deksel, vandaar de benaming bultbroed. Bultbroed kan echter ook ontstaan, wanneer een gewone moer onbevrucht is gebleven of door ouderdom of letsel niet langer in staat is bevruchte eieren af te zetten. Deze moer wordt dan ook darrenbroedig. [N 63, 62b; N 63, 27; N 63, 24b] II-6
bundel groenten busseltje: bisselke (Genk) samengebonden groente [ZND 22 (1936)] III-2-3
bunkerruimte bunkerruimte: bunkerruimte (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Maurits]), siloruimte: siloruimte (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Maurits]) Bunker waarin bijvoorbeeld kolen (Q 121, Q 121c) of cokes (L 426) kunnen worden opgeslagen. [N 95, 108; monogr.] II-5
bunzing eierwezel: ērwessəl (Genk), fis: fis (Genk), vis (Genk, ... ) bunzing [ZND 01u (1924)], [ZND 48 (1954)] III-4-2
burgemeester burgemeester: bergemeester (Genk), bøͅrgəmijstər (Genk), bɛrgɛme.stər (Genk) burgemeester [ZND 44 (1946)] III-3-1
burries van de landrol burriebomen: bęrǝx˱bēm (Genk) De beide bomen aan het raam van de ijzeren rol, waartussen het paard wordt ingespannen. [JG 1a; N 11A, 185d; monogr.] I-2
buskruit poeder: poeier (Genk), poeïer (Genk), pu[j}ər (Genk) buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] III-3-1
bussel geharkte aren scharbussel: šā.rbęsǝl (Genk), scharsel: šɛ̄.rsǝl (Genk) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4