28452 |
fijn broed |
bijenraat:
bęjǝnrǭt (Q003p Genk)
|
De cellen bestemd voor het uitbroeden van werkbijen en het opbergen van honing. De zwerm begint altijd met het bouwen van dit fijn werk of de werkbijenraat. Deze raat bestaat uit kleine, in doorsnede vrijwel gelijke zeszijdige cellen, waarbij het punt waar drie zijden samenkomen steeds het midden vormt van het bodemvlak der aan de andere zijde van de raat gelegen cel. [N 63, 16b]
II-6
|
33688 |
fijn droog stof |
moude:
mō (Q003p Genk)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fęi̯n (Q003p Genk)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
28392 |
fijnkool |
fijne kool:
fijne kool (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Steenkolen met een afmeting kleiner dan 10 mm. [N 95, 463]
II-5
|
18121 |
fijt |
fijt:
fijt (Q003p Genk)
|
ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
34242 |
filter in de melkzeef |
melkdoekje:
melǝkdekskǝ (Q003p Genk),
zaandoek:
zōǝndok (Q003p Genk),
zijdoek:
zęi̯dōk (Q003p Genk),
zijgdoek:
zęi̯xdok (Q003p Genk)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
30800 |
flank |
flank:
flaŋk (Q003p Genk),
flanken:
fla.ŋkǝ (Q003p Genk)
|
Het gedeelte van de huid dat de flank bedekt. Volgens de informant van L 292 is het leer hiervan minder van kwaliteit maar zeer geschikt voor de binnenhaam. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 60, 3d; N 60, 247; N 36, 5; N 36, 4; N 36, 6b] || Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9, II-10
|
18648 |
flaphoed |
flaphoed:
flap(h)ut (Q003p Genk)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20838 |
flauw |
flauw:
floo (Q003p Genk),
weps:
weps (Q003p Genk)
|
flauw van smaak || meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flo (Q003p Genk),
flo valt (Q003p Genk),
van zijn center vallen:
va.n zənə seͅntər (Q003p Genk)
|
het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || Wilt u het volgende zinnetje aanvullen: hij kreeg zon harde klap, hij viel ... neer. (buiten bewustzijn) [DC 60 (1985)]
III-1-2
|