19265 |
gek |
dwaas:
dwaos (uitzinnig, zot) (Q003p Genk)
|
dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
24483 |
geknotte wilg |
kop-eik:
kopeek (Q003p Genk),
soets:
soets (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
soeëts (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gekrold hōr (Q003p Genk),
Yekroͅlt (Q003p Genk)
|
gekruld haar [N 10 (1961)] || hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
centen:
gə mut cɛntən hɛmmən om tə kùnnən bətōͅlən (Q003p Genk),
geld:
chelt (Q003p Genk),
de moest tij geld nie en `t woater goeie (Q003p Genk),
de moest tij geld nie en `t woater smijte (Q003p Genk),
eͅch bɛn mə gaelt kweit (Q003p Genk),
geͅlt (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
hij es vaderis jas en moeder ur geld, voder z`n kou en vōder zinnen hond (Q003p Genk),
hij eͅs vōͅdər zənnə jas en mōdərər geͅlt. vōͅdər zən kau en vōͅdər zənnənont (Q003p Genk),
hɛi ɛs vōͅdər zənə jas ən mudər hīr gɛlt, voͅdər zən koͅw ən voͅder zənən hoͅnt (Q003p Genk),
ich ben me gel kwijt (Q003p Genk),
ich bən mij gelt kwijt (Q003p Genk),
ma, bi wēͅ mot eX gelt hōͅələ (Q003p Genk),
moeder, bij wème moed ich eld holen (Q003p Genk),
mudər, bɛi wɛ̄ modiX gelt hoͅələ (Q003p Genk),
xɛ.ld (Q003p Genk)
|
Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...) [ZND 44 (1946)] || geld [RND], [ZND 44 (1946)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
24578 |
gelderse roos |
sneeuwbal:
sniebal (Q003p Genk)
|
sneeuwbal, heestersoort
III-4-3
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
lǝpīnǝ (Q003p Genk)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
24488 |
gele narcis |
paasbloem:
poosbloem (Q003p Genk),
-
poosbloem (Q003p Genk)
|
narcis
III-4-3
|
32991 |
geleding |
lid:
līǝ.t (Q003p Genk)
|
Het deel van de graanstengel dat zich tussen twee knopen bevindt. Zie afbeelding 2, d. [JG 1a; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
28250 |
geleidingsbomen |
guiden van het beur:
gidǝ van ǝt bø̄r (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg])
|
Houten geleidingsbomen of stalen geleidingsbalken die aan de schachtbalken zijn bevestigd en ervoor zorgen dat de liftkooien en skips tijdens hun op- en neergaande beweging op hun plaats blijven. Volgens de invuller uit L 417 zijn de "guiden" die men in de mijn in Waterschei gebruikt van hout en is de "guidenage" in de mijn van Zwartberg van ijzer. [N 95, 96; monogr.]
II-5
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelijke (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
gelijken (Q003p Genk),
trekken op iet:
trākken op iet (Q003p Genk)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|