18631 |
alpinomuts |
alpenmuts:
alpəmets (Q003p Genk)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
aop dən altor (Q003p Genk)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
27698 |
ambtenaar |
bediende:
bediende (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden]),
pennelekker:
pɛnǝlɛkǝr (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Emma])
|
Het algemene woord voor de ambtenaar op de mijn. Een woordtype als "pennelekker" is echter spottend bedoeld. Een schrijver zit op kantoor. [N 95, 140; monogr.]
II-5
|
27524 |
ambtenaar van het staatstoezicht |
inspecteur van de staat:
inspecteur van de staat (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Domaniale])
|
Controlerend technisch ambtenaar van het Staatstoezicht. Volgens de informant uit Q 113 kon de "Einfahrer" altijd en onaangekondigd komen. De hoofdopzichter werd in een dergelijk geval door de portier per telefoon gewaarschuwd en die waarschuwde de afdeling. [N 95, 166]
II-5
|
33260 |
andere oude klaversoorten |
stoppelklee:
stopǝl[klee] (Q003p Genk)
|
In dit lemma staan de niet in de andere lemmaɛs met behandelde klaversoorten bijeen. Vergelijk de behandeling van het materiaal voor vraag N 14, 82, "oude grassoorten" in aflevering I.3. Enkele soorten kunnen worden geïdentificerd; hopklaver is de Medicago lupulina L.; rolklaver (en rolklee) is de Lotus corniculatus L.; bastaardklee is de Trifolium hybridum L.; honingklee is de Melilotus Miller; luzerne of luzerneklee is de Medicago sativa L. Bij ɛstoppelkleeɛ (L 330): "tegelijk met het graan gezaaide klaver die na het maaien van het graan tussen de stoppels opschiet". Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.; add. uit A 60A, 14]
I-5
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andivi (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
andīvi (Q003p Genk)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
a.ŋǝl (Q003p Genk),
angel (Q003p Genk),
aŋǝl (Q003p Genk)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
ang:
dang (Q003p Genk),
angel:
angel (Q003p Genk)
|
angel [Willems (1885)] || angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
19312 |
angst |
schrik:
moes genne sjrik hemme (Q003p Genk)
|
(Niet bang zijn), duw maar. [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
genoffel:
kernòffel (Q003p Genk),
Anjer
kernòffel (Q003p Genk)
|
anjer || tuinanjer
III-2-1
|