e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hik hik: hek (Genk) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinkelblokje hinkscherf: hènksjerf (Genk), hinksteen: henksteen (Genk), steen: stén (Genk) Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen hinkelen: /  hinkelen (Genk, ... ), werd in Genk zelden door de jongens gedaan maar heel veel door de vrouwen  hinkele (Genk), hinken: henke (Genk, ... ), hènke (Genk), /  henke (Genk), hinkstapspringen: /  hinkstapsprènge/ (Genk) / [SND (2006)] || 2. Hinkelen, kinderspel. || hinkelen [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] || springen [SND (2006)] III-3-2
hinkelperk hinkbaan: hɛnkbön (Genk) Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinken hinken: chēͅnkə (Genk), hĕnken (Genk), manken: manken (Genk) Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken richelen: ręxǝlǝ (Genk) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard schokkelpaard: /  schokkelpeerd (Genk), schokkepaard: sjokkepèèrd (Genk), /  schokkepeird (Genk), Sjokke peerd (Genk), sjokkepèèrd (Genk), sjokkepèèrd/ (Genk), schokkepoei: /  schokkepoei (Genk), Sub poei.  sjokkepoei (Genk) / [SND (2006)] || schommelpaard [SND (2006)] || Schommelpaard. III-3-2
hoed (alg.) hoed: hut (Genk), oozen hŏet, ten hŏet van ooz voader, tè van ooz moeder (Genk), ozən hu.t, və.dər sənən hut, mudər hi.rən hut (Genk), tri.n hi.rən hu.t, ko.wp sənən hu.t (Genk), trieneke de zijne, kiepke zijnen hoed (Genk), trieneke der hĭere, koeb zijnene hoed (Genk), trieneke hĭeren hoĕt, koeb zijnen hoed (Genk), trieneke zijnen hŏet, kiepke zijnen hoed (Genk), uo.t (Genk), op alle as een bolletje  ōzən hōət, dən hōət van vōdər, dən hōət van mōdər (Genk), op de a in van een bolletje  dən hōət van trin, xāk zənən hōət (Genk) hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] || Hoed. Het is ... hoed. [ZND 44 (1946)] III-1-3
hoed: spotnamen stoofpijp: sto.fpeͅip (Genk) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hiǝ (Genk), hiǝn (Genk), hī.ǝ (Genk), hīǝ (Genk), weiden: wēǝn (Genk) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11