21461 |
kibbelen |
stechelen:
stɛchələn (Q003p Genk)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
kegel:
kiegel (Q003p Genk),
kiehgel (Q003p Genk),
kigel (Q003p Genk),
kiel:
kiel (Q003p Genk),
kieltje:
kielke (Q003p Genk)
|
kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel (kledingstuk)
III-1-3
|
33173 |
kiembakje |
kiembakje:
kimbɛkskǝ (Q003p Genk)
|
Enige tijd voor het planten, van één tot twee maanden, in februari of maart dus, worden de pootaardappelen uit de kelder gehaald en in een kiembak op een warme zolder gezet. De aardappelen zullen dan gaan uitbotten, scheuten krijgen. Hier bewaart men ze tot de eigenlijke poottijd in mei. [JG 1a]
I-5
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
botten:
%%(alleen gezegd van aardappelen)%%
bǫtǝ (Q003p Genk),
kiemen:
kimǝ (Q003p Genk),
schieten:
šītǝ (Q003p Genk)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
B.v. ich hem kien, ché mer out en betaolt!.
kiĕn (Q003p Genk)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kienne (Q003p Genk),
kiĕnen (Q003p Genk)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
dikke tand:
den dikken tand (Q003p Genk),
ənə deͅkkə tant (Q003p Genk),
dobbele tand:
nen dobbelen tand (Q003p Genk)
|
een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
keveren:
kiehvere (Q003p Genk)
|
langzaam en met tegenzin en weinig eten
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
keveraar:
kiehveraer (Q003p Genk),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
kēvereͅrə (Q003p Genk),
keverkont:
kiehverkont (Q003p Genk),
pritser:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
pritsər (Q003p Genk)
|
hij of zij die langzaam en met tegenzin en weinig eet || kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
vies:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
vies (Q003p Genk)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|