30449 |
klikplank |
klikplank:
klekplaŋk (Q003p Genk)
|
Plank die aan de zijkant is voorzien van messing en groef. [N 54, 132a; monogr.]
II-9
|
21469 |
klikspaan |
verrader:
vəróójər (Q003p Genk)
|
klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
24581 |
klimop |
tuingroen:
toungriehn (Q003p Genk),
wintergroen:
-
wentergrien (Q003p Genk)
|
klimop [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
29976 |
klink liggen |
overhangen:
ījǝvǝrhaŋǝ (Q003p Genk)
|
Gezegd van een steigerplank die niet voldoende is ondersteund. [N 32, 4]
II-9
|
31497 |
klinknagel |
rivet:
revęt (Q003p Genk)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
29828 |
klisklezoor |
streepje:
strepkǝ (Q003p Genk)
|
Metselsteen die op zijn platte kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie afb. 28. Zie voor het woordtype papenkul ook RhWb (VI) kol. 648 s.v. ɛPfaffenk√∂llɛ: ø̄̄die H√§lfte eines der L√§nge nach gespaltenen Ziegelsteines, wobei beide H√§lften quadratische Kopffl√§chen erhalten, in der Maurerspr. Aach-Stdt.ø̄̄' [N 31, 19d; N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
34493 |
kloeken |
klokken:
klokǝ (Q003p Genk)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
27302 |
klok |
klok:
klok (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden])
|
Ronde zeer zware steenklomp of klokvormig stuk gesteente dat met de platte kant naar beneden in het dak zit. Deze klomp was gewoonlijk met een dun laagje kolenstof bezet, zodat hij van buitenuit niet te herkennen was. Deze bollen of klompen konden zonder voorafgaande waarschuwing plotseling omlaag vallen. De informant uit Q 113 definieert deze klompen als versteende boomstammen waarvan de schil uit kool bestaat. Hierdoor hebben ze onvoldoende verband in het gesteente. Ook het woordtype "boomvot" (Q 121, Q 121c) wijst op een boomrest. [N 95, 896; N 95, 529; monogr.; Vwo 415; Vwo 425]
II-5
|
20950 |
klokhuis |
keets:
kiets (Q003p Genk),
kits:
kiets (Q003p Genk),
kits (Q003p Genk)
|
klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)] || klokkenhuis van appel of peer || klokkenhuis ve appel
I-7, III-2-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (Q003p Genk, ...
Q003p Genk,
Q003p Genk),
kloomp (Q003p Genk),
klōmp (Q003p Genk)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)]
II-12, III-1-3
|