21140 |
koets (alg.) |
koets:
koets (Q003p Genk),
kuts (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
koets [ZND 28 (1938)], [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21230 |
koets: sjees |
sjees (<fr.):
Van Dale: sjees (<Fr.), 1. licht, hoog tweewielig rijtuig, met kap.
sjees (Q003p Genk)
|
koets [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
34644 |
koetsier |
koetsier:
kutsiǝr (Q003p Genk)
|
Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr]
I-13
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
koeherd:
kǫu̯hīǝrt (Q003p Genk),
koewachter:
kǫu̯waxtǝr (Q003p Genk)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20864 |
koffie |
caf:
xāt kaffi (Q003p Genk),
koffie:
bak koffei (Q003p Genk),
jat koffie (Q003p Genk),
jetche koffie (Q003p Genk),
žat koͅfi (Q003p Genk),
be: e van keffen
bekske koffie (Q003p Genk)
|
kopje koffie [ZND 45 (1946)]
III-2-3
|
20840 |
koffie zetten |
opschudden:
van koffie
opsjèdde (Q003p Genk)
|
opgieten
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
caf-dik:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
kaffīdĭk (Q003p Genk),
dras:
dras (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
koffiedik [DC 47 (1972)], [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
19788 |
koffiemolen |
koffiemolen:
koͅfimiələ (Q003p Genk)
|
koffiemolen
III-2-1
|
19515 |
koffiepot |
koffiepot:
koͅfipoͅt (Q003p Genk)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33812 |
koffievos, brandvos |
brandvoes:
brant˲vū.s (Q003p Genk)
|
Vospaard met donkerbruine of koffiekleurige vacht. [N 8, 63i en 63j]
I-9
|