18195 |
kous: algemeen |
kous:
ko:s (Q003p Genk),
koos (Q003p Genk),
kōĕs (Q003p Genk),
Zie ook afb.
koos (Q003p Genk),
strump (<du.):
strómp (Q003p Genk)
|
kous || kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || kous zonder voet || Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
kousenband:
kôsəband (Q003p Genk),
kousenbindel:
koos(e)bènnel (Q003p Genk)
|
kouseband [kousenband] || kousenband [ZND 01u (1924)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
breigaren:
breigaren (Q003p Genk),
wollen garen:
wolle gaore (Q003p Genk)
|
hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kūǝ.tǝr (Q003p Genk),
kouteren:
kō.tǝrǝ (Q003p Genk),
kūǝ.tǝrǝ (Q003p Genk),
kouterijzer:
kouterijzer (Q003p Genk)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
26087 |
kozijn |
deurraam:
dīrrǭm (Q003p Genk),
raam:
rām (Q003p Genk),
vensterraam:
venstǝrrǭm (Q003p Genk)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
30261 |
kozijnanker |
houvast:
hāvast (Q003p Genk)
|
L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.]
II-9
|
18205 |
kraag |
col (fr.):
kol (Q003p Genk),
kraag:
krēͅxskə (Q003p Genk),
kro:g (Q003p Genk),
kroag (Q003p Genk),
kroĕg (Q003p Genk),
kroog (Q003p Genk),
krōͅg (Q003p Genk),
kroͅəg (Q003p Genk)
|
kraag [ZND 28 (1938)] || kraag van kledingstuk || Kraagje (verkleinwoord). [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
28332 |
kraagschroef |
tire-fond:
tirfon (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
)
|
Grote houtschroef waarvan het bovengedeelte de railvoet op de dwarsligger houdt. Het woordtype "telefoonbout" uit Q 113 en Q 121b voor respektievelijk de mijnen Emma en Willem-Sophia is een volksetymologische verbastering van "tire-fondbout". [N 95, 712; Vwo 453; Vwo 784]
II-5
|
30235 |
kraagsteen |
hoeksteen:
hukstējǝn (Q003p Genk)
|
Een in de muur gemetselde, uitstekende steen waarop het uiteinde van de latei rust. [N 32, 15c; monogr.]
II-9
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knoͅrs (Q003p Genk)
|
kraakbeen (zacht been; Fr. cartillage) [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|