22858 |
kraaltjes |
pareltjes:
pɛrlkəs (Q003p Genk)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
20139 |
kraambed |
kinderbed:
znd 1 a-m; znd 1u, 135
kennərbed (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
kraambed (in het - (ge)komen) [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-2-2
|
19697 |
kraan |
robinet:
robinet (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
vanne:
vanne (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Lucht- of waterafsluiter. De "vanne" onderscheidt zich van de "robinet" door het feit dat zij met behulp van een cirkelvormig wieltje kan worden open- en dichtgedraaid. [Vwo 665; Vwo 812; N 95, 632]
II-5
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭn (Q003p Genk)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekroan (Q003p Genk),
krūnəkrōən (Q003p Genk),
krūnəkrōͅnə (Q003p Genk)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
31710 |
kraanzaag |
kraanzeeg:
krǭnzē̜x (Q003p Genk)
|
Houtzaag met een lengte van ongeveer 245 cm; het zaagblad is ongeveer 2 meter lang en is aan de onderzijde een weinig smaller dan aan de bovenkant. De bovenzijde van het blad loopt uit op een ca. 45 cm lang ijzer met een ring, waarin een houten handvat kan worden gestoken, dat dan haaks op het zaagblad staat. Het onderhandvat is een los deel. Het bestaat uit een houten blok met daarin een gleuf, waarin het zaagblad met behulp van een wig kan worden vastgeklemd. In het houten blok zijn twee stokken aangebracht die als handvat dienen. Zie ook afb. 9. [N 50, 34a; N 75, 116e; N I, 1 add.; monogr.]
II-12
|
17918 |
krabben |
schuren:
šūrə (Q003p Genk)
|
krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25404 |
krabber |
krabber:
krabber (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Domaniale])
|
Werktuig, bestaande uit een driehoekige plaat die loodrecht aan een steel is bevestigd. Met de krabber kunnen stenen en kolen bij elkaar geschraapt worden om op deze wijze het scheppen te vergemakkelijken. [N 95, 760 add.; monogr.]
II-5
|
25550 |
krabsel |
deegkorst:
deegkorst (Q003p Genk)
|
Deeg dat zich aan de zijkanten en op de bodem van de trog heeft vastgezet. [N 29, 21a]
II-1
|