28870 |
kromme lat |
kromme:
kromme (Q003p Genk)
|
Een gebogen lat die men gebruikt bij het tekenen en uitmeten van het patroon. Deze moet zo gebogen zijn dat daarlangs kanten van schoot en revers gemakkelijk getrokken worden. De lat is bij voorkeur gemaakt van een niet splinterende houtsoort (Gerritse, pag. 19). Zie afb. 4. [N 59, 3b]
II-7
|
17894 |
krommen, ombuigen |
krom maken:
kroem moaken (Q003p Genk),
ombuigen:
ombeege (Q003p Genk)
|
Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
30146 |
kroonlijst |
sierlaag:
sīrlōf (Q003p Genk)
|
Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.]
II-9
|
24484 |
kruid (alg.) |
kruid:
kroud (Q003p Genk)
|
kruid
III-4-3
|
20658 |
kruiden, specerijen |
specerij:
speeserij (Q003p Genk)
|
specerij
III-2-3
|
21109 |
kruidenpannenkoek |
kruidkoek:
kruidkoek
krytkōk (Q003p Genk)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
26082 |
kruien |
kruien:
krōi̯ǝn (Q003p Genk),
varen:
vǭrǝn (Q003p Genk)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krauk (Q003p Genk),
tuit:
teet (Q003p Genk)
|
kruik [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
binnenste, het -:
benneste (Q003p Genk),
brok:
brok (Q003p Genk)
|
kruim [ZND 29 (1938)]
III-2-3
|
20806 |
kruimel |
broodkruimel:
broadkrūməl (Q003p Genk),
greumel:
griehmel (Q003p Genk),
griemelen:
griehmele (Q003p Genk),
kruimel:
ook greihmel
kriehmel (Q003p Genk),
kruimeltje:
kriemelke broewd (Q003p Genk)
|
kruimel || kruimel brood [ZND 36 (1941)] || kruimelen
III-2-3
|