e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genk

Overzicht

Gevonden: 4982
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
begraven begraven: begrave (Genk) een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 115 (2003)] III-2-2
begrip, besef bezei: Do hit er geen bezae van: daar heeft hij geen begrip van  bezae (Genk) begrip III-1-4
behangen tapisseren: tapǝsērǝ (Genk) Zie kaart. De techniek van het opplakken van behangselpapier met alle bijkomende werkzaamheden zoals het aanbrengen van behangjute. [N 67, 92a; monogr.] II-9
beiaard carillon (fr.): caraljon (Genk) het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon] [N 112 (2006)] III-3-2
beide beenderen van de onderkaak kaak: kǭ.k (Genk), schaar: šīr (Genk) De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30] I-9
beieren beieren: bēren (Genk) Beieren. [Willems (1885)] III-3-2
beitel beitel: bētǝl (Genk), houtbeitel: hōt˱bētǝl (Genk) De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.] II-12
beitelarend pen: pęn (Genk), pin: pen (Genk) Het spits uitlopende deel van het beitelblad dat in het beitelhecht wordt bevestigd. Zie ook afb. 63d. [N 53, 34e; L 45, 12b; A 14, 12b] II-12
bek bakkes: bakkes (Genk), bek: bek (Genk), muil: mōūl (Genk) bek [Willems (1885)] || muil [Willems (1885)] III-4-2
bekakt persoon een kus-mijn-noten: ne kiss men niet (Genk), kakmadam: vrouw  kakmadam (Genk), kale schijter: man  kale schijter (Genk) bekakt praten [N 102 (1998)] III-3-1