20431 |
begraven |
begraven:
begrave (Q003p Genk)
|
een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18798 |
begrip, besef |
bezei:
Do hit er geen bezae van: daar heeft hij geen begrip van
bezae (Q003p Genk)
|
begrip
III-1-4
|
30757 |
behangen |
tapisseren:
tapǝsērǝ (Q003p Genk)
|
Zie kaart. De techniek van het opplakken van behangselpapier met alle bijkomende werkzaamheden zoals het aanbrengen van behangjute. [N 67, 92a; monogr.]
II-9
|
22669 |
beiaard |
carillon (fr.):
caraljon (Q003p Genk)
|
het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
kaak:
kǭ.k (Q003p Genk),
schaar:
šīr (Q003p Genk)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
22906 |
beieren |
beieren:
bēren (Q003p Genk)
|
Beieren. [Willems (1885)]
III-3-2
|
31305 |
beitel |
beitel:
bētǝl (Q003p Genk),
houtbeitel:
hōt˱bētǝl (Q003p Genk)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
31904 |
beitelarend |
pen:
pęn (Q003p Genk),
pin:
pen (Q003p Genk)
|
Het spits uitlopende deel van het beitelblad dat in het beitelhecht wordt bevestigd. Zie ook afb. 63d. [N 53, 34e; L 45, 12b; A 14, 12b]
II-12
|
24301 |
bek |
bakkes:
bakkes (Q003p Genk),
bek:
bek (Q003p Genk),
muil:
mōūl (Q003p Genk)
|
bek [Willems (1885)] || muil [Willems (1885)]
III-4-2
|
21776 |
bekakt persoon |
een kus-mijn-noten:
ne kiss men niet (Q003p Genk),
kakmadam:
vrouw
kakmadam (Q003p Genk),
kale schijter:
man
kale schijter (Q003p Genk)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|