24541 |
lis (alg.) |
lis:
les (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
lis (Q003p Genk)
|
lis [ZND 29 (1938)] || soorten lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
18051 |
litteken |
litteken:
letē.kən (Q003p Genk),
litteeke (Q003p Genk),
litteken (Q003p Genk),
littēkə (Q003p Genk)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)] || een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
28310 |
locomotiefloods |
locoremise:
loko-remise (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zolder])
|
Ondergrondse ruimte, meestal in de buurt van de schacht, waar de niet in gebruik zijnde locomotieven worden ondergebracht. [N 95, 701; monogr.]
II-5
|
28311 |
locomotiefmachinist |
locomachinist:
locomachinist (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Arbeider die de mijnlocomotief bedient. [N 95, 151; monogr.]
II-5
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
blaken:
blō.kǝ (Q003p Genk),
blǭkǝ (Q003p Genk),
brallen:
bralǝn (Q003p Genk)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34134 |
loeien van de koe om het kalf |
grommen:
grommen (Q003p Genk)
|
In N 3A, 5b is gevraagd naar "Hoe noemt men het loeien van de koe om het kalf?". De antwoorden van de respondenten komen in grote mate overeen met die op de vraag naar 'het loeien van de koe in het algemeen" (zie lemma 6.1, "loeien van de koe in het algemeen'). Woordtypen die niet in dat lemma voorkomen, maar wel in dit lemma zijn: [N 3A, 5b]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
jammeren:
jīǝmǝrǝ (Q003p Genk)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
17721 |
loeren |
loensen:
lunsə (Q003p Genk),
lonken:
loŋkə (Q003p Genk)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
28566 |
lokkorf |
lokkaar:
lokkǭr (Q003p Genk)
|
Korf door de imker geplaatst om zwermen van anderen te roven. Hiervoor smeert hij de korf in met bijvoorbeeld rozenhoning (Gelens 1963, pag. 11), waarop speurbijen afkomen. Overigens plaatst men ook wel eens zo''n lokkorf, als men een bijenvolk uit een hoge boom moet halen. Dan is er geen kwade opzet. Maar evengoed kunnen er zwermen van andere imkers op afkomen. Het materiaal waarmee een dergelijke korf wordt ingewreven, kan zijn: vlierblaren (K 353, L 210, 265, 289, 414, 416, Q 3, 19, 019), bladeren van zwarte bessen (L 381b, Q 15, 197, 197a), lokhoning (L 215a, 289), suiker of suikerwater (K 317a, L 289, 428), gras (L 246, 289, P 176, Q 113) en geplette darren (Q 253). Notebladeren (L 333) dienen soms om andere lucht te verdrijven en niet zozeer om te lokken. Het plaatsen van lokkorven of spiekorven is in imkerkringen een daad van onfatsoen. Door het gildewezen werd dit zwaar gestraft. [N 63, 68a; N 63, 68b]
II-6
|