34201 |
miltvuur |
miltvier:
meltvīǝr (Q003p Genk)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
18795 |
minderen |
engen:
ainge (Q003p Genk),
Franse ai van mais
ainge (Q003p Genk)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
niet mondig:
znd 31, 23a
nie minnig (Q003p Genk),
onmondig:
onminnig (Q003p Genk)
|
minderjarig [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
20460 |
minnaar |
aanhouder:
onhoager (Q003p Genk)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
23271 |
misdienaar |
misdienaar:
misdinər (Q003p Genk),
⁄n mesdiener (Q003p Genk)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
20177 |
miskraam |
miskraam:
ne miskroam (Q003p Genk),
misval:
ne misval (Q003p Genk)
|
Te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18141 |
mismaakt |
mankementig:
In zijn gang
makementig (Q003p Genk),
mismaakt:
mismoakt (Q003p Genk),
Algemeen
mismoakt (Q003p Genk),
misvormd:
misvermd (Q003p Genk)
|
het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
domplucht:
n dómplocht ès de moeier van alle wèèr"= na mist kan elk weer volgen.
dómplocht (Q003p Genk)
|
mist, nevel
III-4-4
|
17833 |
moe |
moeg:
mūch (Q003p Genk),
mî:ch (Q003p Genk)
|
moe [RND] || Wij zijn moe en we hebben dorst. [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|