32856 |
molshoop in het grasland |
moerpshoop:
(mv mūrǝpshē.p)
mūrǝpshō.p (Q003p Genk),
molhoop:
(mv mǫlhē.p)
mǫlhō.p (Q003p Genk)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
21598 |
mompelen |
grommelen:
grommele (Q003p Genk),
grōōmmele (Q003p Genk)
|
Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
groete mont (Q003p Genk),
munt (Q003p Genk)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)] || mond [RND]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
muil:
groete muil (Q003p Genk)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
pootziekte:
putseqdǝ (Q003p Genk),
putzikdǝ (Q003p Genk)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.] || Ziekte waarbij de mond en de klauwen van de varkens zijn aangetast; de dieren weigeren alle voedsel. Het is een besmettelijke ziekte. [N 76, 53; A 48a, 21; monogr.]
I-11, I-12
|
22684 |
mondharmonica |
mondmuziekje:
mondmeziekske (Q003p Genk)
|
het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22681 |
mondstuk |
embouchure (fr.):
òmboechoere (Q003p Genk),
mondstuk:
mondstek (Q003p Genk),
mondstèk (Q003p Genk)
|
Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
hap:
e.n hab (Q003p Genk)
|
hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
pater (lat.):
ne poaeter (Q003p Genk),
ne poater (Q003p Genk)
|
Een monnik. [ZND 31 (1939)]
III-3-3
|
27686 |
monteur |
monteur:
monteur (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
Vakman op de mijn die machines, leidingen en apparaten ineenzet en ook repareert. [N 95, 147]
II-5
|