30011 |
mortelhak |
haak:
hok (Q003p Genk)
|
Hak waarmee de grondstoffen voor de verschillende mortels worden gemengd. Zie ook afb. 21. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 41c; monogr.]
II-9
|
30019 |
mortelkuip |
mortelkuip:
mortǝlkǫwp (Q003p Genk)
|
Bak of kuip waar de metselaar mortel uit neemt tijdens het metselen. Het bestaat gewoonlijk uit een doorgezaagd olie- of teervat. [N 30, 46a; monogr.]
II-9
|
30012 |
mortelmaker |
mortelman:
[mortel]man (Q003p Genk)
|
De handlanger die speciaal belast is met het klaarmaken van de mortel. In Q 15 werd de mortel in een klein bedrijf door de handlanger gemaakt. Bij grote bedrijven kende men daarvoor een speciale 'spijsmaker' ('spīsmē̜kǝr'). Het woordtype 'molenbaas' (L 210) wijst op het gebruik van een cementmolen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 2c; N 30, 40b; monogr.; L B1, 104 add.]
II-9
|
30013 |
mortelmolen |
mortelmolen:
[mortel]mīǝlǝ (Q003p Genk)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van mortel. De mortelmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel die vroeger met handkracht werd rondgedraaid en tegenwoordig met behulp van een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de trommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien de mortel mengen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel' en van '(betonmolen)' het lemma 'Betonmolen'. [N 30, 44; monogr.]
II-9
|
30010 |
mortelschop |
troffel:
trofǝl (Q003p Genk)
|
Brede, platte schop die wordt gebruikt voor het aanmaken van mortel. Vgl. afb. 20. Zie voor het woordtype 'troffel' en de samenstellingen met 'troffel' ook het lemma 'Graanschop', 'Schepschop' in wld I.4, pag. 146/147. [N 30, 41b; monogr.]
II-9
|
20923 |
mossel |
mossel:
mossel (Q003p Genk)
|
mossel [Willems (1885)]
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mosterd (Q003p Genk),
mostert (Q003p Genk)
|
mosterd [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
mot (Q003p Genk),
moͅt (Q003p Genk),
ook in ZND 31, 038
mot (Q003p Genk)
|
mot [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)]
III-4-2
|
21263 |
motor |
moteur:
motø:r (Q003p Genk)
|
motor [RND]
III-3-1
|
28350 |
motorgoot |
bac d''attaque:
bak datak (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zolder])
|
Transportgoot waarop de beweging van de schudgootmotor wordt overgebracht. Een motorgoot is doorgaans een versterkte goot die aan de onderkant voorzien is van een zogenaamde slof met boutgaten. De slof dient om de verbinding met de motor tot stand te brengen. [N 95, 625; Vwo 3; Vwo 17; Vwo 84]
II-5
|