28952 |
naad |
naad:
nǫt (Q003p Genk)
|
Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14]
II-7
|
29073 |
naadloze rug of middenrug |
rug zonder naad:
ręx zonǝr nǭt (Q003p Genk)
|
Middenrug zonder naad. Volgens de informanten van L 416, P 52 en Q 88 betreft een dergelijk onderdeel een sportjas of blazer. [N 59, 87]
II-7
|
26400 |
naaf |
dom:
dom (Q003p Genk)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
31581 |
naafbus |
bus:
be̜s (Q003p Genk)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28848 |
naaidraad |
driegdraad:
drixdrāt (Q003p Genk)
|
Om te naaien gebruikt men een draad van niet te grote lengte. De lengte van de draad moet gelijk zijn aan de lengte van de onderarm (Gerritse, pag. 37) en mag niet langer zijn dan 50 à 60 cm (Papenhuyzen III, pag. 13). Een te lange draad is nadelig, omdat de draad door het veelvuldig doortrekken aan het einde slijt en minder sterk wordt. [N 59, 15; MW]
II-7
|
28708 |
naaien |
lappen:
lapǝ (Q003p Genk),
naaien:
nɛjǝ (Q003p Genk)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28850 |
naaigaren |
naaigaren:
naaigaren (Q003p Genk)
|
Garen waarmee men naait. [N 59, 6a; N 62, 57]
II-7
|
28711 |
naaister |
naaierse:
nejors (Q003p Genk),
nǫjǝrs (Q003p Genk)
|
De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.]
II-7
|
28856 |
naaizijde |
naaizij(de):
naaizij(de) (Q003p Genk)
|
Zijden naaigaren dat oorspronkelijk vervaardigd werd van zuiver zijde. Meestal werkt men nu met zijde die gemaakt is van afvalzijde met katoen (Papenhuyzen III, pag. 12). [N 59, 7a; N 59, 7c; N 62, 57]
II-7
|
18184 |
naakt |
bloot:
bloet (Q003p Genk),
moedernaaks:
mūjərnōks (Q003p Genk),
naaks:
noaks (Q003p Genk),
nōks (Q003p Genk)
|
bloot || naakt || Naakt, moedernaakt. [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|