17724 |
nieuwsgierig kijken |
nieuwsgierig kijken:
noͅuwšīrəx kikə (Q003p Genk)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18020 |
niezen |
niesten:
nīstə (Q003p Genk)
|
niezen [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
nagelring:
noagelrin (Q003p Genk),
noagelriŋ (Q003p Genk),
nōͅ.gəlreͅŋ (Q003p Genk),
scheurnagel:
chiernoagel (Q003p Genk)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van van een vinger ? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel) [ZND 49 (1958)] || ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
28593 |
nitraat |
nieterzout:
nitǝrzã.t (Q003p Genk)
|
Zout van salpeterzuur. Deze stof gebruikt men eveneens ter bedwelming van de bijen. [N 63, 77c; JG 1a+1b; JG 2b-5, 10; monogr.]
II-6
|
25560 |
nog niet uitgerezen deeg |
platte deeg:
platte deeg (Q003p Genk)
|
[N 29, 26a; monogr.]
II-1
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
paillasse (fr.):
pajas (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
paljas:
paljas (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
noodbed, kermisbed [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|
28363 |
noodkabel |
noodkabel:
noodkabel (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Wilhelmina]),
trekkabel van de interrupteur:
trekkabel van de interrupteur (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
De trekdraad die over de hele lengte van het transportmiddel loopt en verbonden is met een seinfluit, een seinbel, of een noodschakelaar. In het laatste geval kan men met behulp van deze draad het transportmiddel op ieder moment en op iedere plaats in de pijler stilzetten. Omdat uit de vragen N 95, 484 ("trekdraad"), N 95, 660 ("noodkabel") en N 95, 669 ("nooddraad") niet duidelijk wordt of het de nooddraad van een seinfluit, seinbel, of noodschakelaar betreft, zijn in dit lemma alle antwoorden op de drie vragen bijeengezet. De woordtypen "seinkabel", "bellekabel", "seindraad" en "noodsein" wijzen waarschijnlijk op een signaalinstallatie. Het woordtype "noodschakelaar" (Q 21, Q 33, Q 112a) duidt erop dat men in de desbetreffende mijnen de noodschakelaar en de daarbijbehorende draad als een geheel beschouwde. [N 95, 484; N 95, 660; N 95, 669]
II-5
|
28364 |
noodschakelaar |
interrupteur voor dringende gevallen:
interrupteur voor dringende gevallen (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits]),
interrupteur voor noodgevallen:
interrupteur voor noodgevallen (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Schakelaar waarmee men in geval van nood het transportmiddel stil kan zetten. Zie ook het lemma Noodkabel. Volgens een invuller uit Q 121 was op de Domaniale mijn aan de noodschakelaar een lamp aangesloten, waarmee geseind kon worden. [N 95, 483]
II-5
|
28639 |
noodvoederen |
voederen:
vujǝrǝn (Q003p Genk)
|
Het voederen aan het einde van de winter, als de bijen door hun eigen voorraad heen zijn en het nog te koud is om zelf honing te halen. Volgens de informant van L 333 is dit bijvoeren uit den boze en mag het eigenlijk niet voorkomen. [N 63, 110b; Ge 37, 194; monogr.]
II-6
|
20809 |
noot |
noot:
nôêt (Q003p Genk)
|
noot [DC 47 (1972)]
III-2-3
|