29091 |
op een steeltje zetten |
op een nekje:
op ǝn nɛkskǝ (Q003p Genk)
|
De knoop op een steeltje zetten. Men moet de knoop niet plat aannaaien, doch men dient een afstand tussen knoop en stof van ± 1/2 - 1 cm te houden. Hierdoor wringt de knoopt niet en wordt er ruimte voor de stofdikte opengelaten. [N 59, 136]
II-7
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
passendraf:
pasǝndrǭ.f (Q003p Genk)
|
[N 8, 81a, 81d en 83]
I-9
|
33013 |
op en af -zaaien |
op en af:
ǫp ɛn ǭ.f (Q003p Genk)
|
Zaaien terwijl men de akker op en af gaat. Andere boeren, die handiger zijn en zowel met de linker- als met de rechterhand kunnen zaaien, gaan de akker op en af. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
opheukelen:
ǫphī.ǝkǝlǝ (Q003p Genk)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
33851 |
op hol slaan |
op (de) loop gaan:
ǫp ǝ lē.p ˲gūǝn (Q003p Genk)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
27658 |
op keuring gaan |
op controle gaan:
op kontrǫl gān (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits]),
op controle komen:
op kontrǫl kōmǝ (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Winterslag, Waterschei])
|
[N 95, 967; monogr.]
II-5
|
33011 |
op maat -zaaien |
op dezelfde voet:
ǫp ǝzɛ.lǝf˱dǝ vut (Q003p Genk)
|
Men zaait telkens bij het vooruitzetten van dezelfde voet. [JG 1a]
I-4
|
32927 |
op oppers zetten, opperen |
instoten:
ēnstutǝ (Q003p Genk)
|
Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
32920 |
op rijen zetten |
roeden:
rui̯ǝ (Q003p Genk),
roeden maken:
[roeden] mǭ.kǝ (Q003p Genk)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
29978 |
op steigerhoogte |
op stellinghoogte:
op stɛleŋhīx˱dǝ (Q003p Genk)
|
Gezegd van metselwerk dat zover is gevorderd, dat men gebruik moet gaan maken van een steiger of de bestaande steiger moet gaan verhogen. [N 31, 46b; monogr.]
II-9
|