21521 |
potlood |
potlood:
poͅtlud (Q003p Genk)
|
Potlood: schrijftuig (Fr. crayon). [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
33350 |
potstal |
potstal:
pǫt[stal] (Q003p Genk)
|
Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
29421 |
pottenbakker |
pottenbakker:
pǫtǝbɛkǝr (Q003p Genk)
|
Ambachtsman die uit klei potten en ander aardewerk vervaardigt. De woordtypen pottenman (Q 95, Q 193) en aardewerker (Q 95) werden in de betreffende plaatsen gebruikt voor een arbeider in een aardewerkfabriek. [L 34, 20; A 45, 34; N 49, 60a; monogr.]
II-8
|
27074 |
praam |
praam:
prǭm (Q003p Genk)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21006 |
prei |
look:
loehk (Q003p Genk),
poor:
poer (Q003p Genk),
pūə.r (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
py(3)̄ər (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
prei:
preͅi (Q003p Genk)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)]look || prei
I-7
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
beeldəke (Q003p Genk),
billəke (Q003p Genk),
e schoen bildche [e šun biltchə} (Q003p Genk),
een schoĕn bildsje (Q003p Genk),
Doedsbilsje.
bilsje (Q003p Genk),
prent:
praent (Q003p Genk),
prentje:
praĕntshe (Q003p Genk),
schild(je):
sjilsje (Q003p Genk)
|
2. Klein prentje. || Beeldje, (santje). || Beeldje. [Willems (1885)] || Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)] || Prent. [Willems (1885)] || Prentje. [Willems (1885)]
III-3-2
|
28890 |
priem |
paaltje:
pølkǝ (Q003p Genk)
|
Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.]
II-7
|
29943 |
priemen |
ijzertjes:
ęjzǝrkǝs (Q003p Genk)
|
De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.]
II-9
|
23307 |
priestersteek met ronde luifel |
steek:
stēk (Q003p Genk)
|
priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
prijz (Q003p Genk),
prɛ.is (Q003p Genk)
|
Prijzen (mv). [Willems (1885)] || prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|