18168 |
rafelen |
rafelen:
reéfele (Q003p Genk)
|
Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenborstel:
spenəboͅrstəl (Q003p Genk)
|
ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
rels (Q003p Genk),
richels:
reggels (Q003p Genk)
|
rails [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
19977 |
rammelaar |
rammelaartje:
rammeleerke (Q003p Genk)
|
het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33578 |
rammenas |
rammenas:
ramənats (Q003p Genk)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
27713 |
rangeerterrein |
rangeerterrein:
rangeerterrein (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
Plaats waar de kolentreinen worden samengevoegd of gesplitst. [N 95, 23]
II-5
|
33827 |
rank paard |
luxe paard:
leks pē̜.rt (Q003p Genk)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|
20515 |
ranzig |
garstig:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
garstig (Q003p Genk),
sterk:
De boehter ès staerk
staerk (Q003p Genk)
|
garstig [ZND 23 (1937)] || ranzig
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rǭ.pǝ (Q003p Genk)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (Q003p Genk)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|